Fragment uit We zijn er nog

Ik nam niet zo veel aan van vage kennissen,
behalve dan plots ineens, een heel leven.
Ik herinner mij een kans op geluk.
Toen ben ik heel goed geworden in mezelf vergissen.
Na al die jaren nog steeds niet geleerd
te bukken wanneer er iemand langskomt.

Blijkbaar is het heel moeilijk om van mij te houden
en vergist zich men zodoende dus ook in mij.
Ondertussen krabde je schilfers van mijn hart
en hebt die verspreid over de tijd laten liggen.
Rafels krijg je niet meer aan elkaar.
Sommige zijn al droog en hard geworden.

Ik ben van voorbijgaande aard.
Nooit meer dan een tussenfase.
En station dat gepasseerd wordt.